Over het werk

Onderstaand artikel is geschreven door Hans Sizoo voor de catalogus (2007) over het werk van Ludo Winkelman. [Printversie-PDF]

1 – een Jacobsladder te Wormerveer: schilderijen l999-2006

De schilderijen van recente tijd van Ludo Winkelman – voorzover ze niet werden opgezet als de zetstukken van een installatie – laten zich rubriceren als abstract. Maar wat heet hier abstract? Aan onderlinge verschillen geen gebrek, maar nooit staat de beschouwer tegenover een louter spel van vormen. Zijn gevoel geeft hem dat al te bemerken. Het voelt zich genodigd tot een betrokkenheid bij het gebeuren dat zich afspeelt voor het oog en niet zelden weet het zich meegesleept. Wat een vurigheid van roden en gelen en oranjes, wat een onpeilbaarheden van blauw, wat een werveling van de toets en juist daar, temidden van die werveling, die onverbiddelijke majesteit van een ordening.

Het verbaast dus niet dat alle werken van een titel zijn voorzien. Soms verwijst deze naar een weliswaar breed omlijnde en kennelijk subjectief verwerkte maar nog wel vertrouwde werkelijkheid. ‘Dubbelbeeld in landschap’, “Polariserend stadslicht’, ‘Nabeeld in Landschap’, ‘The Garden’, ‘Spring’. De composities van deze categorie blijken fragmentarisch genoeg ingedeeld om ons te kunnen herinneren aan een wereld van verkaveling, van plantaardige begroeiing en zelfs van de menselijke ingreep, terwijl het koloriet zoals dat varieert van de koele pasteltinten van ‘The Garden’ tot de verzadigde groenen en blauwen van ‘Nabeeld in landschap’en het van achter blauwe sluiers brandende rood en oranje van ‘Polariserend stadslicht’ de snaren beroert die in zulke omgevingen ook in het gewone leven aan het trillen kunnen slaan.

Wel moet de speelse wanorde van organische of half organische vormen van ‘The Garden’ zich verstaan met de fragmenten van een geometrisch raster van rechte lijnen en hoeken. Het is een geometrie die men slechts in een menselijke cultuur, bijvoorbeeld in sommige tuinen aantreft. Deze onnatuur echter laat ruimte voor een cirkelsegment en daarmee van een vorm waarvan de geometrie ook in de natuur te vinden is. Immers de zon, de maan, de pupil van het oog, de horizonlijn waar deze zich zonder obstakel aan het oog laat zien vertonen haar ondubbelzinnig. Voor het vermoeden van Winkelman is de cirkel nog iets meer: ze is één van de basisvormen van het kosmische bestel. Ze verbindt de zon en de sterren met de cyclussen van het aardse leven, in de natuur en zelfs tot in de mensenwereld, waar de kring een oervorm is van het sociale samenzijn, van de prehistorische dorpsvergadering tot het kampvuur van vandaag. In de vitale dwarreling van ‘Spring’ – een thema dat aan de natuur meer ruimte belooft dan een tuin haar pleegt geven – wordt dezelfde cirkel dan ook rond getrokken, tot een vooralsnog terughoudende, maar onontkoombare aanwezigheid. Dwingend wordt dezelfde vorm waar ze verschijnt in werken als ‘Flora’, ‘Belize’, ‘Zonlicht’: een alles verbindend element in een wereld die nog slechts als natuur met een zeer grote N te beschrijven valt.

Toets en kleur zijn er vrij en beweeglijk, als elementen van een wereld waar de vorm zich nog moet kristalliseren, maar de cirkel wijst ze tevens hun plaats. Nog een derde groep wordt gevormd door schilderijen met titels als ‘Bericht van Ver’, ‘Oorsprong’, ‘Tellurisch Uurwerk’, ‘Archis’, ‘Cosmic Circle’, ‘Aurora’, ‘Ontstaan’, ‘Anfang ohne Ende’ ‘Spel van Aarde en Maan’. Hier wenken transparante blauwen het oog naar peilloze verten, naar een wereld waar de grens tussen natuur en bovennatuur niet meer te trekken is. Zonnen en planeten duiken op en lijken weer in verten te verdwijnen of ze houden groot en roerloos een tumult van kleur en beweging in hun greep.

Een ordeloosheid die voor een ordening buigt: in de voorstellingswereld van het mensdom is dat geen nieuws. Immers de meeste scheppingsverhalen leren ons er al van. Sinds de dagen van de vroege Romantiek doet de beeldende kunst zo nu en dan hetzelfde, bijvoorbeeld in de realistisch geschilderde maar symmetrisch geordende landschappen van een Friedrich en een Runge en naderhand in de alpenlandschappen van een Hodler en in de gefantaseerde landschappen van verre planeten van een Ernst. Het is kunst die de grootsheid van het kosmische bestel, zoals de intuïtie er iets van te vermoeden kan geven, binnen het gezichtsveld wil betrekken en verbinden met een natuur die nabij en tastbaar is. Omtrent dat bestel kan ze een vraag stellen of een antwoord suggereren, maar altijd geeft ze er iets meer van te vermoeden dan alleen het doelloos rondvliegende gruis van ooit die kosmische knal. Zoals ook bij een Friedrich en een Max Ernst blijft bij Ludo Winkelman de nabije en tastbare natuur een vertrekpunt. Of misschien moet ik schrijven dat ze een toetssteen blijft, voor wat er omtrent dat kosmische bestel ook vooraf al wordt vermoed. Niet voor niets woonde en werkte Winkelman sinds zijn vertrek van de academie op plekken waar de wijdsheid van het open land hem omgaf of op korte afstand was te vinden: bij Aalsmeer, bij Ilpendam, in Wormerveer. En niet voor niets doorkruist hij dat open land graag op de fiets. ‘Volare’ heet nog een ander schilderij, ‘vliegen’ dus, zoals een Italiaanse evergreen ervan zingt. Door geen cirkelvorm begrensd en ook door het kader, dat links en rechts te klein blijkt, niet in toom gehouden, dwarrelen de vormen en de vlekken van een ongrijpbare wereld langs ons heen. Alles heel vluchtig dus, maar het diep gelaagde rood dat de vluchtigheid draagt moet wel op een intense ervaring duiden. Ik denk daarbij aan wat Winkelman me vertelde over een gevoel dat hem bevangen kan wanneer hij door het Noord-Hollandse landschap fietst. Omgeven door niets dan de schittering van het licht en het suizen van lucht en wind, met de handen los van het stuur, kan hij dan overmand raken door een gevoel van alles los te zijn en tegelijk met een wereld verbonden, als een deel van de natuur die hem omgeeft en van de kosmische werveling die haar tot aanzijn bracht. Minder extatisch maar evenmin onverwant moet het gevoel zijn geweest achter ‘Jacobsladder’. Opnieuw een schijnbaar ordeloze dwarrel, maar nu omgeven door een zich in verticale richting allengs verdiepend blauw. Aan mij deelt het geheel een gevoel mee dat zich door een hemel boven een stukje ongereptheid genodigd ziet om de teugels van de fantasie te laten vieren, als die ladder van Jacob schuin omhoog op onzichtbare verten af en wie weet tot aan de grens waar het kosmische geheim tot kosmische openbaring wordt. Dat is dus fantasie, althans bij mij – maar intussen wacht ik met spanning af tot hoe ver bij de grens het werk van Ludo Winkelman zal reiken.

2 – het vizier horizontaal: drie installaties

Een installatie in de beeldende kunst wordt door de kunstenaar voor een ruimte gedacht en opgezet; door de beschouwer dient ze dus ook als een ruimtelijk ervaren te worden beleefd. Wat een foto daarvan bieden kan is dus vanzelf al niet meer dan een stukje documentatie. Het beeld dat de foto’s op de navolgende pagina’s ons kunnen verschaffen valt noodgedwongen nog beperkter uit. Een beslissend element van de drie installaties leent zich niet voor welk beeld ook: dit is het element geluid. De installaties zijn het resultaat van een samenwerking. Het beeld van zowel de visuele elementen als het visuele totaal kwam voor rekening van Winkelman, het geluid van de twee eerste installaties was de inbreng van de componist en librettist Gerard Harleman; dat van de derde komt voor rekening van Wouter Snoei. Een gemeenschappelijk gevoelen waar het ging om een inhoud van elk van de installaties afzonderlijk was de basis van de afstemming van de twee componenten op elkaar. Aan de component geluid verleenden bovendien enkele uitvoerende kunstenaars hun medewerking.

Betrekken de schilderijen van Winkelman ons oog en ons gevoel op werelden van het landschap en van de natuur, van de kosmos zelfs, de installaties van het duo Winkelman en Harleman richten de aandacht op aspecten van het louter menselijke ervaren, emotioneel en existentieel. De drie voorbeelden die ons daarvan worden gepresenteerd laten zich dan ook ervaren als omwegen die kunnen uitkomen bij iedereen, dus bijvoorbeeld bij onszelf. De omweg van de eerste installatie, ‘Behind the face’, voert daarbij het verst uit onze eigen buurt. Ze brengt ons bij een existentieel drama, zoals het werd vermoed door Winkelman en Harleman, van Jian Qing, de vrouw die de vierde echtgenote was van Mao Zedong, Geen vrouw steeg hoger dan zij en geen vrouw viel dieper dan zij. Cultuurmanager van China en aanstookster van de Culturele Revolutie zolang de echtgenoot nog leefde en na diens dood aan het hoofd van de Bende van Vier en voor een moment aan de oppermacht, belandde ze uiteindelijk voor het gerecht, beschuldigd van samenzwering en hoogverraad. In de gevangenis maakte zij zelf een eind haar bestaan. Wat interesseerde Winkelman en Harleman in dat bestaan?

De installatie bestaat uit acht portretten van alleen het gezicht van Jian Qing, in tegenoverliggende rijen opgesteld, met een negende exemplaar, wat hoger geplaatst, op één van de twee kopse kanten van de formatie. De uitdrukkingen blijken onderling telkens een fractie verschillend, ze verschuiven van onbevangenheid naar verslagenheid tot in een toestand bezijden de gewone mensenwereld die wel een droomtoestand moet zijn, met tenslotte een schreeuw en in het laatste portret een beeld van psychische verwoesting. Bijna een soort van kruiswegstatie dus – en dat van een zo weinig evangelisch opererende dame als Jian Qing. Maar, zo luidde het vermoeden van Winkelman en Harleman, dat laatste hing misschien ook van de omstandigheid af. Had Mao zijn oog op een andere vrouw laten vallen dan had wellicht Jian Qing zich niet of minder fataal laten meezuigen in de wellust van de macht. Wie weet zou zij dan gewoon actrice zijn gebleven, wat lastiger dan de meeste misschien maar om haar kunst gewaardeerd. Winkelman, die ook in het monster de mens wil blijven ontdekken en dat mede met het oog op het monster dat in ieder mens sluimeren kan, vroeg zich af wat zelfs Jian Qing nog aan menselijks onder haar pantser kan hebben verborgen. ‘No sky, no landscape, a crane in the clouds, a woman along the road’, zingt zacht een kinderstem uit een reeks verborgen speakertjes. ‘A crane in the clouds’, ‘een kraanvogel in de wolken’: in het chinees is dat ook de betekenis van de naam Jian Qing. En kleine silhouetten van overvliegende kraanvogels, boven de ruimten tussen de portretten geplaatst, geven een wenk van misschien nog een verborgen, niet tot ontwikkeling gekomen aspect van dezelfde Jian Qing. Op die mogelijkheid dachten Winkelman en Harleman verder door en ze inspireerde hen tot een tweede installatie gewijd aan Jian Qing. Maar hierover zal men zich elders moeten oriënteren. (Deze installatie, getiteld ‘Am I right’, werd getoond in o.a. Galerie BMB Amsterdam, 2005)

Meer direct op een algemene menselijkheid gericht zijn het beeld en het geluid van de installatie ‘Bloem van Glas ‘. Ook bevindt de beschouwer zich in het centrum van een reeks van visuele beelden en van zich verplaatsende geluiden. Zes horizontale panelen van glas omgeven hem of haar op ooghoogte, met telkens een close-up van één of twee handen. Met het roet van een brandende kaars werden ze op het glas aangebracht; vandaar hun vlekkerig, off-focus aanzien. Op deze wijze zien we een hand in een stand van schieten, een hand die ontvangt, een hand die neemt, twee handen die elkaar wassen, twee handen die elkaar liefkozend beroeren. Essentieel is in alle gevallen de bezigheid, vooral de bezigheid van het nemen en het krijgen. De muziek van Gerard Harleman bereikt de bezoeker uit luidsprekertjes die ook hier rondom staan opgesteld. Elkaar opvolgend geven deze te horen wat oorspronkelijk een improvisatie op viool was, maar nu, na een elektronische bewerking, de meeslepende tonen van een transparant maar raadselachtig geluid.

Tussen de tonen door klinken de woorden ‘Ik plukte / die er niet was / de zonnebloem’, geïsoleerd uit een gedicht van Harleman en gezegd door een kinderstem. We nemen maar en we doen maar, zo interpreteren Winkelman en Harleman en zo suggereren ook de handen,
– we willen meer dan de natuur aan ons willen had toegedacht. En hoe lang zal de natuur dat nog van ons willen verdragen. De installatie ‘ Moving Stills’, die op het moment van het schrijven van deze regels haar voltooiing nadert, omringt de bezoeker met een reeks van acht panelen met daarop gezichten, elk te nabij om geheel te passen in het kader dat hen omsluit, van mensen die het uitschreeuwen van vreugde, van angst, van woede, van ontreddering – van fundamentele toestanden van het menselijke drama dus. Achter de panelen zijn kleine luidsprekers bevestigd, die elk de ijle klanken van een elektronisch ongevormde zangstem doen horen. De klanken worden onderbroken door momenten van stilte. De stilte schept afstand, hoewel slechts voor die enkele momenten. Maar hoe leerzaam kan zo’n afstand zijn, ook buiten de kunst en waar en wanneer ze te bereiken is: de dramatisch reflexen die plegen te regeren over ons bestaan voor even stilgelegd. Ik zag en beluisterde deze installatie nog niet in het echt. Het is een gemis dat allicht zal worden hersteld maar dat me ook nu al herinnert aan het feit, dat dit boek over het werk van Winkelman niet meer dan een momentopname van diens ontwikkeling te bieden heeft. ‘Wordt vervolgd’, zou dus de boodschap van de laatste bladzijde moeten zijn.